De honderdste dag dat we door Antwerpen trekken is achter de rug, en het einde is in zicht. We schatten dat we nog vier tot zes weken nodig hebben om alle woonsten in heel de stad af te gaan. Naarmate we dichter bij het centrum van Antwerpen komen zijn een aantal dingen die ons steeds meer opvallen. De drukte is enorm toegenomen: het is hier dicht tegen de stadskern een heksenketel vergeleken met de rest van Antwerpen, en de werken die overal aan de gang zijn maken het er niet beter op. Het oorverdovende geknars van cirkelzagen die straatstenen doorklieven en de bijhorende witte verstikkende stofwolken die over de mensenmassa waaien hebben ons vandaag regelmatig geteisterd. Ook de vuiligheid neemt weer zienderogen toe: er plakt hier zoveel stof en roet op de brievenbussen en deurbellen dat onze vingers na een paar uur zwart zagen, een ook het zwerfvuil neemt hier met momenten zo’n proporties aan dat het aan de vetzakkerij van Borger’hood’ kan tippen.
Wat ons nog opviel is dat er hier dicht tegen het centrum veel residenties zijn waarvan de brievenbussen zich achter een gesloten deur bevinden. We zijn er vandaag minstens evenveel tegengekomen als alle voorgaande gevallen samen. Dat vertraagt ons enorm. We kunnen die rotdingen immers niet gewoon binnenstappen en rustig bussen. Nee, we moeten alle bellen één voor één afgaan (en soms zijn dat er tientallen) en tegen de mensen die aan de parlefoon komen één voor één onze uitleg doen tot we iemand vinden die zo vriendelijk is om de deur open te doen. Er is meestal wel een grote gezamenlijke brievenbus aanwezig waarin we ineens een heel pakje flyers kunnen dumpen voor alle inwoners van het gebouw, maar uit ervaring hebben we geleerd dat conciërges nog al eens hun verantwoordelijkheid niet opnemen en onze infoblaadjes gewoon wegsmijten in plaats van ze te verdelen onder de bewoners. Daar rekenen we dus niet meer op. Een pakje flyers in de gezamenlijke bus steken doen we dus enkel nog maar als we alle bellen tevergeefs zijn afgegaan en echt niet binnen geraken. Dat soms tot grote irritatie van de conciërge. Onterecht irritatie, want een conciërge heeft het recht niet om in de plaats van de inwoners van het gebouw te beslissen of ze die informatie al dan niet te lezen moeten krijgen. Zeker niet als het gaat om verkiezingsinformatie. Een tijdje geleden hebben we hieromtrent al eens een hevige discussie gehad met een zo’n geïrriteerde conciërge.
Maar het zijn lang niet alleen conciërges die zich onnodig kunnen opwinden over ons infoblaadje. Sommige mensen die aan de deur komen kunnen gewoonweg hun woede niet bedwingen. Deze voormiddag werd dat nog maar eens kleurrijk gedemonstreerd.
“Ge moet olle rommel bijhoude!” tierde een oudere vent terwijl hij het beledigende papiertje demonstratief aan stukken scheurde. Als hij nog zich nog iets harder had druk gemaakt had zijn hart het kunnen begeven. Impotentie is een veelvoorkomende kwaal op oudere leeftijd, en dit heerschap kon er duidelijk niet mee lachen. De frustraties die zich ophopen als gevolg van het niet meer kunnen floshen aan de flosh kon hij duidelijk niet langer bedwingen. Maar waarom ze toch op ons afreageren, vragen we ons telkens weer af.
“Hier, pakt oewe ziever mor terug mee!” zei hij knarsetandend. De restanten van de gevierendeelde NEE-flyer stak hij beschuldigend naar mij uit. Vermoeid keek ik even naar het verscheurde papier en dan terug naar zijn verwrongen gezicht.
“U hebt het aan stukken gescheurd, nu is het úw afval.” zei ik onbewogen. Wat had hij gedacht? Dat ik het terug ging aannemen om het zelf in de vuilbak te gooien? Hij had tenminste de gemanierdheid kunnen opbrengen om de flyer in één stuk terug te geven en gewoon te zeggen dat hij er niets van wou weten. Na mijn opmerking begon hij een tirade van onverstaanbare verwijten en beschuldigingen naar mijn hoofd te slingeren. Ik draaide meneer zeiksmoel de rug toe en ging verder. Ik heb betere dingen te doen dan met laten uitschelden door een brulaap die zelfs zijne piet niet kan affloshen.
“En een onaffloshbare piet hebben is toch geen reden om onbeleefd te zijn?” vroeg ik aan mijn kompaan Bachir. Daar moest hij mij inderdaad in gelijk geven.
“Onaffloshbare pieten zijn inderdaad nog geen reden tot onhoffelijkheid.” En met die wijze woorden belde hij bij de volgende deur aan.
Het dagboek is gebaseerd op waar gebeurde feiten. Verwijzingen naar en beschrijvingen van personen komen meestal overeen met de werkelijkheid, maar worden soms overdreven en in het belachelijke getrokken. Het is in geen geval de bedoeling bepaalde personen te beledigen, het is enkel en alleen de bedoeling entertainende literatuur aan te bieden.