Weer een dag in het tumultueuze hartje van het Borgerhout dat voor ons vanaf nu voor altijd de naam ‘da hood’ zal dragen. Ik en mijn ‘homie’ Bachir hebben de ruwe kant van het stadsleven ervaren. Onze conclusie is dat ge hard moet zijn om in de stenen jungle van ‘da hood’ te kunnen overleven, want anders wordt er gewoon op uwe kop gekakt door de eerste de beste ‘punk’ die zich geroepen voelt. De ‘punk’ die dat deze morgen bij ons probeerde is bedrogen uitgekomen en heeft de betekenis van het woord ‘respect’ geleerd…
Aan het begin van de dag kwam ik voorbij een residentie waarvan de brievenbussen zich achter een gesloten deur bevonden. Er was enkel een gemeenschappelijke bus aanwezig in de glazen deur, maar doorheen het glas kon ik zestien brievenbussen in de achterliggende inkomsthal ontwaren. Ik stak dus zestien NEE-flyers in de gemeenschappelijke bus in de veronderstelling dat de conciërge die wel onder de bewoners zou verdelen. Toen ik even later al een paar huizen verder was kwam er ineens een ‘homeboy’ van in de vijftig naar mij gestapt met die zestien flyers in zijn hand.
“Er staat naast onze bus da ge er geen reclame moogt ingooien!” zei hij geïrriteerd waarop hij de flyers in mijn handen duwde. Deze ‘punk’ moest dus hoogstwaarschijnlijk de conciërge van het gebouw voorstellen waarin ik tevergeefs mijn vertrouwen had geplaatst.
“Maar dat is geen reclame meneer,” begon ik uit te leggen, “dat is een informatieblaadje om de mensen op de hoogte te brengen van…”
”Dat is wél reclame!” blafte hij gepikeerd waarna hij zijn rug naar ons draaide en vastberaden terug marcheerde als een echte ‘badboy’.
“Wat denkt die kerel wel?” zei mijn ‘homie’ Bachir geërgerd. Die heeft helemaal het recht ni om die informatie van al die inwoners te onthouden. Ge zou daar terug naartoe moeten gaan en aan de inwoners zelf vragen om u binnen te laten.”
Dat vond ik een solide ‘rap’ van ‘my main man B’, en aldus ging ik terug naar de residentie om alle bellen af te gaan in de hoop dat iemand me zou binnen laten. Na tevergeefs op de vijfde bel te hebben geduwd kwam ‘punky conciërgy boy’ terug naar buiten en schoot weer uit zijn krammen: “Mokt da ge weg zé me die reklam!”
“Meneer, dit is geen reclame maar verkiezingsinformatie,” zei ik vastberaden, ‘en u hebt het recht niet om de mensen die hier wonen van deze informatie te onthouden.”
“Mokt dat ge we zé of ik bel de polis!” tierde hij woedend. Het was me ondertussen duidelijk dat deze ‘modderfokker’ niet voor rede vatbaar was en dat ik mijn ‘badass’ attitude moest bovenhalen om hem wat ‘respect’ aan te leren.
“Nee meneer, ik zal de politie bellen om ze te zeggen dat u deze mensen op onrechtmatige manier informatie ontneemt.” zei ik met een gewichtige stem, en ik haalde mijn gsm boven en begon het nummer in te typen om hem te laten zien dat ik ‘serious bizniz’ bedoelde.
“Ja… doet da mor!” zei hij zich stoer houdend, maar ik zag de vertwijfeling in zijn ogen. Vervolgens maakte hij dat hij weg was als de ‘bitch-ass punk’ die hij was. Ik heb dan maar besloten verder te bellen om proberen binnen te geraken alvorens ‘da cops’ te bellen. Uiteindelijk had ik een vriendelijk oud vrouwtje aan de lijn die me binnenliet, en kon ik tenslotte toch de zestien flyers aan hun rechtmatige eigenaars toevertrouwen. Dat natuurlijk tot grote voldoening van ‘my main man homie’ Bachir die zijn ‘roots’ in ‘da ghetto’ heeft.
“Ge ziet da ge harde taal moeten spreken en geen blijk van zwakte moogt geven om wat respect’ van de ‘lowlife punks’ in ‘da hood’ te krijgen hé.” zei hij lachend.
“Word up, B. Word up.”
Het dagboek is gebaseerd op waar gebeurde feiten. Verwijzingen naar en beschrijvingen van personen komen meestal overeen met de werkelijkheid, maar worden soms overdreven en in het belachelijke getrokken. Het is in geen geval de bedoeling bepaalde personen te beledigen, het is enkel en alleen de bedoeling entertainende literatuur aan te bieden.