Het gebeurt regelmatig dat mensen niet tot aan hun voordeur komen, maar hun raam op de eerste of tweede verdieping openen nadat we hebben aangebeld. Onze zin naar iemand op de eerste verdieping roepen gaat nog, dan moeten we gewoon wat luider spreken. Naar iemand op de tweede verdieping is al een stuk lastiger. Dan moeten we al echt staan roepen en dan is de kans nog groot dat we niet verstaan worden omdat er juist een luidruchtige auto voorbij rijdt ofzo. Wanneer iemand van op de derde verdieping zijn raam open doet, naar beneden kijkt en doodleuk “vor waddist!?” naar ons roept, zoals een jonge man deze morgen deed, dan hebben we de neiging om daar niet al te serieus op in te gaan. Meneer, wij hebben geen luidsprekers bij. En zelfs al hadden we toevallig een luidspreker op zak (bijvoorbeeld in een hoek van onze binnenzak tussen de kilo’s flyer die we meezeulen), dan nog zouden we ons niet direct geroepen voelen om daarmee door de straat te staan brullen. In plaats van een derdeverdieping-gesprek te voeren hebben we dus maar meteen een flyer in de bus gestoken.
Toch was dat niet het einde van mijn derdeverdieping-malaise van vandaag. In de voormiddag stond ik geduldig aan weer de zoveelste voordeur te wachten nadat ik had aangebeld, wanneer ik plots nattigheid voelde. Ik voelde de ene dikke druppel na de andere om mijn hoofd en in mijn kraag vallen, en de druppels werden steeds talrijker. Ik was al redelijk nat voordat ik goed en wel doorhad dat ik opzij moest springen.
“Shit!” dacht ik bij mezelf in een eerste schrikreactie. “Dat is die pipo die op een internet forum heeft gezegd dat hij thuis op ons zou staan wachten met zijn pispot in de hand om het over onze koppen te gooien!” (zijn bedreiging is te vinden op het forum van politics.be) Maar toen ik verschrikt naar boven keek, wanhopig om te ontdekken welke vloeistof er nu juist via mijn kraag langs mijn rug naar beneden aan het druipen was, zag ik tot mijn grote opluchting dat het regenwater was dat van de zopas geopende venster op de derde verdieping drupte. “Oh sorry!” riep de man die de raam had geopend toen hij zag dat hij mij op een koude douche had getrakteerd. Ik heb hem dan toegeroepen dat het geen probleem was en dat ik de flyer in zijn brievenbus zou steken (die luidspreker in mijn binnenzak had ik nog altijd niet gevonden).
Een straat verder, ik was net bekomen van mijn bijna-pispot ervaring, kreeg ik weer de stuipen op het lijf gejaagd. Toen ik het knopje van een parlefoon induwde begon het ding als een bezetene keihard te toeten: ‘TOOOOEEEET!! TOOOOEEEEEET!!’ op nog geen vijf centimeter van mijn oor. Langs één kant doof keek ik verontwaardigd met een grimas naar mijn kompaan Bachir die een tiental meter verderop ook een verraste blik op zijn gezicht had. Ook hij, zelfs van op die afstand, was verschoten van het helse kabaal dat het kloteding maakte. ‘TOOOOEEEET!! TOOOOEEEEEET!!’ ging het onverbiddelijk verder. Als we niet beter wisten hadden we gedacht dat het de stoomboot van sinterklaas was die uit Spanje kwam aanvaren. Maar gezien zijn vaste benoeming ‘on de dokke’ is dat natuurlijk onzin. Aangezien het getoet maar bleef duren zonder dat er iemand aan de deur verscheen en het oorsmeer van mijn rechteroor ondertussen tot in mijn hypothalamus was geblazen ben ik maar verder gegaan. Pas toen ik al een aantal huizen verder was kwam er eindelijk een stem door de parlefoon gedonderd. Het kabaal ervan was nog meer oorverdovend dan het getoet! “HALLO?” galmde een vrouwenstem door de straat, en alle vensters trilden in hun voegen. Deze vrouw haar parlefoon had genoeg potentie om trommelvliezen te vernietigen. We hadden haar moeten vragen of we haar indrukwekkende apparatuur konden lenen voor onze volgende derdeverdieping-enthousiast.
Tegen het einde van de dag viel mijn oog op een dikke bruine bruine rochel die op de grond plakte naast de eerste deur van een straat die we net waren ingeslagen. Ik wist niet hoe of waarom, maar ik herkende het glibberige ding dat mijn aandacht had getrokken van ergens. Ik was zeker dat ik het al eerder had gezien.
“Ej kerel! We zijn heir al geweest! Er plakt hier ne kei vettige rochel op de grond die ik al eerder gezien heb!” zei ik half spottend tegen mijn kompaan.
“Och gast wa zitte gij na te kakke?” reageerde hij, ervan overtuigd dat ik aan het zwanzen was.
“Serieus! Ik heb deze rochel al eens gezien! Het heeft dezelfde kleur, dezelfde vorm en het plakt op dezelfde plaats van het trottoir als de rochel die ik me kan herinneren.” bleef ik grappend volhouden.
“Mor kerel gij zijt aan het zeveren!” zei Bachir ongelovig terwijl hij toch nieuwsgierig zijn stratenplan bovenhaalde om mijn absurde bewering van de kaart te vegen. Ineens schoot hij keihard in de lach.
“Fucking hell gast! Ge hebt nog gelijk ook! Wij hebben deze straat gisteren al gedaan! Hahaha! Gij herkent de straten gewoon aan de rochels die op de grond liggen! Ik maak bijna nooit een fout bij het aflezen van het stratenplan, en juist nu ik mij eens van straat vergis is da toevallig de staat waarvan gij een rochel herkent! Wa is de kans dat da gebeurd!?”
Redelijk groot. Ik herken ondertussen immers alle Berchemse rochels in een straal van honderd meter. Berchem Station, meneer? Hier derde rochel naar rechts tot aan een dikke groene die tegen een lichtpaal plakt, van daar moet ge de tweede snottebel links ingaan, en dan gewoon rechtdoor de neuskeutels onder de brug volgen tot aan de ingang van het station. Binnenkort ken ik mijn weg in heel Antwerpen door aandachtig het straatoppervlak te interpreteren. How cool is that?
Het dagboek is gebaseerd op waar gebeurde feiten. Verwijzingen naar en beschrijvingen van personen komen meestal overeen met de werkelijkheid, maar worden soms overdreven en in het belachelijke getrokken. Het is in geen geval de bedoeling bepaalde personen te beledigen, het is enkel en alleen de bedoeling entertainende literatuur aan te bieden.